Eurocrisis
De eurozone is in november 2012 officieel voor de tweede keer sinds 2009 in een recessie beland. Als de nationale begrotingstekorten vanaf 2009 in ogenschouw worden genomen heeft de muntunie – met uitzondering van Duitsland – na de eerste dip geen herstel laten zien. Schuldfinancieringen via begrotingstekorten hebben in de eurolanden – evenals in het VK, Japan en de VS – een kortstondig inefficiënt herstel gekocht dat geen naam mag hebben. Dat de eurozone momenteel macro-economisch de grootste stagnatie laat zien, heeft te maken met de noodzakelijke fiscale discipline die nu in dit gebied langzaam op gang komt.
Voor alle genoemde gebieden geldt dat de private en publieke schulden door een onhoudbare grens zijn geschoten. Bovendien is, met name in de eurolanden, het herverdelende en planmatig gestuurde overheidsaandeel in de economie véél te groot geworden; dit aandeel bedraagt voor de eurolanden nu meer dan de helft van de omvang van de economie. De noodzakelijke marktgestuurde economische flexibiliteit wordt hierdoor sterk gehinderd. Daarnaast veroorzaakt zo'n groot overheidsaandeel een veel te hoge collectieve lasten- en regeldruk. Dit is catastrofaal voor economische activiteiten die onderhevig zijn aan mondiale concurrentiekrachten.
Onlangs kwam de Europese Centrale Bank (ECB) met nieuwe cijfers naar buiten over de kostprijsontwikkeling per eenheid product. Deze cijfers leggen een fundamenteel probleem bloot. Ondanks recente kostprijsaanpassingen in met name Spanje, Ierland, Portugal en Griekenland is het bereikte resultaat teleurstellend. De kostenstructuur is namelijk in deze landen sinds het jaar 2000 nog steeds 20% sneller gestegen dan in Duitsland. De Franse en Italiaanse kostprijzen hebben vanaf het jaar 2000 nog geen enkele correctie ondergaan en zijn 20% respectievelijk 30% sneller gestegen dan de Duitse.
De lagere kostprijsstijging in Duitsland is het gevolg van loonmatiging en technologisch gedreven productiviteitsverbeteringen. Bovendien moet het concurrentievermogen niet op Europese schaal, maar op mondiale schaal beoordeeld worden. Duitsland gas terug laten nemen is dus niet de oplossing.
Volgens de Amerikaanse zakenbank Goldman Sachs zijn in de Latijnse landen verdere loonsverlagingen van 30 tot 50% nodig om weer concurrerend te worden. Ook Frankrijk wordt hierbij aangeslagen voor een loonreductie van 30%. Deze substantiële interne devaluatie is het directe gevolg van het achterwege blijven van externe devaluaties sinds de start van de derde fase van de Europese Monetaire Unie op 1 januari 1999. Op die datum werd de ECB opgericht en werden de wisselkoersen van de munten van de deelnemende landen voor altijd onherroepelijk vastgelegd.
Frankrijk en de genoemde perifere landen grepen in het verleden regelmatig naar het wapen van externe valutadevaluatie om hun concurrentiepositie te verbeteren. Vanaf 1 januari 1999 was externe devaluatie niet meer mogelijk. De concurrentiepositie van deze landen kon vervolgens binnen de muntunie alleen gerepareerd worden via het lastige politieke proces van interne devaluaties. Dit gaat onvermijdelijk gepaard met grote loonoffers. In plaats van loonoffers hebben de Latijnse landen reële loonstijgingen gekend sinds 1999.
De loonreductie van 30 tot 50%, die Goldman Sachs heeft berekend, komt aardig overeen met 14 jaar valutadevaluatie. De franc, lire, peseta, escudo en drachme devalueerden tot het jaar 1999 (de franc devalueerde zo’n 1,5% op jaarbasis, de drachme zo'n 4%). Het ontbreken van devaluatiemogelijkheden vertaalt zich nu in massawerkloosheid, te beginnen in de maakindustrie. Doordat de historische devaluatietrend niet is voortgezet, is de mondiale concurrentiepositie overeenkomstig verslechterd. Tot 2008 werd dit verdoezeld door de opbouw van publieke en private schulden tegen een veel te lage rente. Hierdoor hebben de Latijnse landen te lang ver boven hun stand kunnen leven. Dat spel is nu definitief voorbij.
De benodigde loonaanpassingen zijn in de Latijnse landen volgens Goldman Sachs politiek onhaalbaar. Deze landen stevenen nu al af op een maatschappelijke chaos. Bovendien zal de opgebouwde schuldenlast als gevolg van zo'n interne devaluatie nog zwaarder gaan drukken op deze landen. Het achterwege blijven van ingrijpende loonaanpassingen veroorzaakt op termijn een complete instorting van de maakindustrie, resulterend in een verdere toename van de huidige massawerkloosheid. Linksom of rechtsom is het instorten van de levensstandaard onvermijdelijk geworden.
De tekorten in het grensoverschrijdend betalingsverkeer van de Latijnse landen worden tot nu toe gecompenseerd door liquiditeitsprogramma's van de ECB en grote openstaande target2-posities. Deze openstaande posities bij de Bundesbank en de Nederlandse Bank zijn niet minder dan een ordinair informeel fiscaal transfermechanisme van Duitsland en Nederland naar de rest van de eurolanden. Let wel: de openstaande gezamenlijke Duits-Nederlandse target2-positie beloopt inmiddels 1.000 miljard euro en neemt met tientallen miljarden per maand toe. De target2-transfer is gunstig voor exporteurs in Duitsland en Nederland, maar zeer ongunstig voor de burgers van beide landen.
In Duitsland en Nederland zijn zodoende twee transfermechanismes in werking getreden ten laste van de belastingbetaler. Allereerst een schuldentransfer van privaat naar publiek ten gunste van het bancaire systeem in de eurozone. Parallel daaraan loopt het target2-systeem, dat een directe betalingstransfer van privaat naar publiek accommodeert ten gunste van het exporterende bedrijfsleven in Duitsland en Nederland.
Latijnse landen kopen immers goederen van Duitse en Nederlandse ondernemingen die op het niveau van de centrale banken niet betaald worden en waarvoor de Duitse en Nederlandse belastingbetalers via de overheden van beide landen garant staan. Of de burger nu luistert naar het eurozone-pleidooi van een CEO van een bank of naar een vertegenwoordiger van het internationale bedrijfsleven: in beide gevallen zijn de belangen van de burgers en banken c.q. het exporterende bedrijfsleven volledig tegengesteld.
Politici en andere beleidsmakers doen inmiddels alsof het falen van de eurozone uit de lucht komt vallen. Dat is flauwekul. Op 13 februari 1997 waarschuwden 70 Nederlandse economen in de Volkskrant dat de invoering van een gemeenschappelijke munt – zonder een gemeenschappelijke fiscale en politieke aansturing – hét recept is voor sociale spanningen en toekomstige massawerkloosheid in de zwakkere landen. Een van de criticasters was André Szász, oud-directeur van de Nederlandse Bank.
Wil je reageren op bovenstaand artikel, maak dan gebruik van het contactformulier en je commentaar wordt hieronder geplaatst.