Achtergrondartikelen
Het eurosysteem der centrale banken blijkt grote openstaande posten te hebben tussen de verschillende centrale banken die sinds enige jaren niet meer afgewikkeld worden. Deze saldi vallen onder het zogenaamde target2 systeem.
De discussie over het target2-systeem is sinds de zomer van 2012 in zeer kleine Duitse kring opgelaaid, nadat de president van het prestigieuze economische onderzoeksinstituut IFO in München – Hans-Werner Sinn – vorig jaar aan de bel trok. De Duitse Bundesbank werd in eerste instantie verrast door de commotie en mogelijke gevolgen van deze balansposities, maar uiteindelijk heeft haar president – Jens Weidmann – op hoge poten een brief gestuurd naar de president van de ECB, Mario Draghi.
De letters vormen een acroniem voor Trans-European Automated Real-time Gross settlement Express Transfer system versie 2. Het betreft een grotendeels verborgen systeem tussen de nationale centrale banken van de Eurozone en de ECB, dat als doel heeft de euro-geldstromen binnen de muntunie vrijelijk te laten bewegen. Vrije interne kapitaalstromen zijn het kenmerk van elk muntgebied op aarde.
Het target2-systeem faciliteert betalingen tussen de centrale banken. Deze betalingen zijn een weerspiegeling van de activiteiten tussen de commerciële banken van de verschillende Eurolanden en deze zijn op hun beurt weer gekoppeld aan de dagelijkse transacties van deze commerciële banken ten behoeve van hun klanten.
Het systeem faciliteert dus de handel van goederen en vermogenstitels binnen de Eurozone. Een nadere analyse van dit systeem illustreert hoe diep de kredietlanden en schuldenlanden in de Eurozone met elkaar verweven zijn. Op target2-niveau blijkt dat Duitsland eind 2012 inmiddels zo'n 800 miljard euro tegoed heeft van andere Eurolanden. Op de tweede plaats staat Nederland, waarvoor dit bedrag richting de 200 miljard euro loopt. Buiten Luxemburg en Finland bevinden alle landen in de Eurozone zich in het schuldenkamp. Estland en Malta hebben een min of meer neutrale positie. Tot voor enkele jaren werden deze posities gladgestreken op ECB-niveau. De saldi zijn dus in relatief korte tijd ontstaan.
Een voorbeeld ter illustratie: stel DAF-trucks in Eindhoven verkoopt 100 vrachtauto's aan een Spaanse transportonderneming voor 20 miljoen euro. DAF regelt haar bankzaken via de Rabobank en de Spaanse transportondernemer heeft een bankrekening bij Santander. Als gevolg van deze transactie wordt de bankrekening van DAF gecrediteerd met 20 miljoen euro, terwijl de bankrekening van de transportondernemer wordt gedebiteerd voor dit bedrag. Dit is wat de transactiepartners waarnemen.
In werkelijkheid debiteert Santander de bankrekening van de transportondernemer, terwijl tegelijkertijd haar rekening bij de Spaanse centrale bank wordt gedebiteerd voor hetzelfde bedrag. In Nederland gebeurt het omgekeerde: Rabobank crediteert de rekening van DAF, terwijl haar tegoed bij de Nederlandse Bank met hetzelfde bedrag toeneemt. Zo ontstaat er een positie tussen de Nederlandse centrale bank en de Spaanse centrale bank, die via de ECB afgewikkeld moet worden.
Deze afwikkeling (clearing) vindt echter niet plaats, zodat er op ECB-niveau target2-posities blijven openstaan. De Nederlandse positie loopt nu op met miljarden per maand. Spanje heeft een negatieve target2-positie van meer dan 400 miljard euro. Omdat de ECB intermediair is, is het niet afwikkelen van deze posities een Eurozone-probleem – echter Eurozone-problemen zijn steeds meer het probleem van de kredietlanden.
De openstaande posities op target2-niveau weerspiegelen grote liquiditeitstekorten in de Latijnse landen en dito overschotten in Duitsland en Nederland. Normaal gesproken zou het liquiditeitsoverschot in Duitsland en Nederland in deze landen (D en NL) moeten leiden tot inflatie, terwijl het liquiditeitstekort in de perifere landen daar gelijktijdig deflatie aanwakkert. Deze twee fenomenen zouden uiteindelijk de onderlinge concurrentiepositie zodanig moeten bijstellen dat handels- en kapitaalstromen zich gaan omkeren. Een rigide 100% goudstandaard dwingt dit bijvoorbeeld real-time af.
Dat dit in de Eurozone niet gebeurt, is te wijten aan een vertrouwenskwestie enerzijds en een onoverbrugbaar concurrentieverschil anderzijds. De Bundesbank en de Nederlandse Bank dweilen de overtollige liquiditeit op zodat ze per saldo een netto-schuld hebben aan hun eigen bankwezen. Dit is zeer uitzonderlijk. In de Latijnse landen is de situatie uiteraard omgedraaid.
Als banken geen aanvaardbaar onderpand meer hebben, treedt de Emergency Liquidity Assistance (ELA) in werking. Dit stelt de nationale centrale banken in staat euro's in omloop te brengen tegen elk onderpand dat nationaal acceptabel wordt gevonden. Hierbij moet bijvoorbeeld gedacht worden aan nieuw uitgegeven nationale staatsobligaties van een land dat geen toegang meer heeft tot de kapitaalmarkt. De ECB staat dan buitenspel, maar er is op deze manier wel sprake van geldschepping van euro’s – onze gemeenschappelijke munt.
Wil je reageren op bovenstaand artikel, maak dan gebruik van het contactformulier en je commentaar wordt hieronder geplaatst.