Eurocrisis
Italië is een geval apart in de eurozone. De Italiaanse economie lijdt weliswaar sterk onder de muntunie, maar het land heeft – in tegenstelling tot bijvoorbeeld Spanje – de mogelijkheid om de eurozone op eigen kracht te verlaten. Een exit van Italië is daarom een serieuze politieke optie.
De Bank of America heeft onlangs voor verschillende landen in de eurozone berekend wat de voor- en nadelen van het terugkeren naar een eigen munt zijn. Uit dit onderzoek blijkt dat Italië het meest profiteert van zo’n terugkeer.
Italië is een rijk land. De totale rijkdom bedraagt maar liefst 9.000 miljard euro en is per hoofd van de bevolking groter dan die van Duitsland. Bovendien bezit de centrale bank van Italië 2.450 ton goud – daarmee neemt het land wat zijn goudvoorraad betreft de derde plaats in op de wereldranglijst – direct ná de VS en Duitsland.
Anders dan Frankrijk heeft Italië een primair overschot op de begroting. Dit overschot bedroeg 3,5% in 2012 en loopt dit jaar op naar 5% van het Bruto Binnenlands Product (BBP). Hiermee is een stevige basis gelegd onder de schuldfinanciering van het land. Bovendien hebben de burgers van Italië met 45% van het BBP de laagste schuldquote in de eurozone. Nederlandse burgers hebben daarentegen met 130% veruit de hoogste schuldquote.
Het probleem van de Italiaanse economie ligt van oudsher bij de hoge staatsschuld. De gezamenlijke publieke en private schuldquote van Italië is met ongeveer 300% van het BBP vergelijkbaar met die van Frankrijk en Duitsland. Deze quote omvat naast publieke schulden (ofwel overheidsschulden) tevens de private schulden van burgers, bedrijven en banken. De totale Nederlandse schuldquote bedraagt momenteel zo’n 375%.
Het echte struikelblok is echter niet de hoge staatsschuld van Italië, maar veeleer de almaar krimpende economie. Door dit noemereffect – dat in 2012 2,4% bedroeg – wordt de staatsschuld als percentage van het BBP steeds groter. Volgens het IMF loopt dit percentage op van 120% in 2011, via 126% in 2012, naar 130% dit jaar. Ergo: de Italiaanse staat is arm, terwijl zijn burgers rijk zijn. Dat is uiteindelijk een keuze van de Italianen zelf. Deze keuze maakt dat elke vorm van steun aan Italië via Brusselse fondsen ongepast is.
Qua omvang van de industriële productie staat de Italiaanse economie – na Duitsland – op de tweede plaats in Europa. Tot de invoering van de euro kon het land goed concurreren op de wereldmarkt en was er een overschot op de handelsbalans. De definitieve ommekeer kwam met de introductie van de girale euro op 1 januari 1999. Vanaf dat moment kon Italië zijn concurrentiepositie niet meer ondersteunen door regelmatige valutadevaluaties. Via een dergelijke monetaire strategie verloor de lire tussen 1969 en 1999 circa 85% van zijn waarde tegenover de Duitse mark.
Het fundamentele probleem van de Italiaanse economie is dat deze op twee snelheden draait. Grote Italiaanse bedrijven presteren goed binnen de eurozone, terwijl de kleine bedrijven langzaam leegbloeden en failliet gaan. Daarbij komt dat de ruggengraat van de Italiaanse economie wordt gevormd door productiebedrijven met minder dan 50 werknemers. Veel van deze bedrijven ontleenden hun concurrentiekracht tot 1999 aan de zwakke lire.
Recente cijfers bevestigen een brede negatieve trend, met als uitschieter een afname van de industriële productie met 6,2% in 2012. Dit alles is niet verwonderlijk als je bedenkt dat de arbeidskosten per eenheid product in Italië sinds het jaar 2000 zo’n 35% zijn gestegen ten opzichte van die van Duitsland. Hierdoor is het Italiaanse handelsoverschot met Duitsland omgeslagen in een tekort en loopt de jeugdwerkloosheid nu op naar 40%. Door de slecht-nieuwsshow van de afgelopen jaren laat de Italiaanse consument het volledig afweten, waardoor de consumptie op jaarbasis met 4,8% is gezakt. Kortom, het land zit economisch al jaren in een negatieve, zichzelf versterkende spiraal.
Deflatoire krachten grijpen inmiddels om zich heen en duwen Italië richting een Japan-scenario. De kredietverlening van het Italiaanse bankwezen is in 2012 gezakt naar het laagste peil in 10 jaar en het Italiaanse bedrijfsleven heeft inmiddels 70 miljard euro aan onbetaalde rekeningen openstaan bij de overheid.
Dit alles wordt geflankeerd door een alles verstikkende bureaucratie en een structurele politieke impasse, wat onder andere een overgereguleerde arbeidsmarkt tot gevolg heeft, die bovendien vergeven is van beroepsprivileges.
Italië heeft in tegenstelling tot Spanje, Griekenland, Ierland of Portugal alle troefkaarten in eigen hand. Het land is zo rijk dat het zijn staatsfinanciën desnoods intern kan financieren. Met de invoering van een nationale munt kan de Italiaanse economie zich van het juk van de euro bevrijden en de concurrentiepositie in één klap herstellen.
De overgang naar een nationale munt is geen sinecure. Binnenlandse besparingen zullen bij het minste gerucht wegvloeien, vanwege de angst voor een devaluatie. Zo’n kapitaalvlucht ondermijnt de liquiditeitspositie van het Italiaanse bankwezen en vergroot de huidige liquiditeitsspanningen tussen de Latijnse en Germaanse eurolanden.
Landen die willen uittreden, moeten de bijbehorende monetaire omwisseloperatie dan ook zeer discreet als een soort plan B voorbereiden en ontkomen gedurende de overgangsfase niet aan stringente kapitaalrestricties en een bank holiday. Een euro-exit moet dan wel verdragstechnisch mogelijk zijn zonder een gedwongen vertrek uit de Europese Unie.
Wil je reageren op bovenstaand artikel, maak dan gebruik van het contactformulier en je commentaar wordt hieronder geplaatst.