Het geldsysteem
De solvabiliteit van een bank en de eisen die aan die solvabiliteit worden gesteld, bepalen hoe groot de mogelijkheden tot geldschepping van een bank zijn. Solvabiliteitseisen zijn een gevolg van kapitaalrestricties die opgelegd worden door de centrale bank der centrale banken: de Bank of International Settlements (BIS) in Basel. Vandaar dat centrale bankiers spreken over de Basel I-, Basel II- en Basel III-akkoorden. Deze vormen een reguleringsraamwerk voor commerciële banken, dat bewaakt wordt door de centrale bank onder wiens toezicht deze banken vallen.
De voornaamste bepaling uit deze akkoorden betreft de omvang van het eigen vermogen van de banken, in de vorm van het gestorte aandelenkapitaal en de cumulatief ingehouden winsten. Deze beide balansposten worden samen aangeduid als tier 1-kapitaal.
Door de invoering van strengere Basel III-regels voor de periode 2013-2018 kunnen banken minder krediet verstrekken, omdat hun uitleenvermogen afneemt. Liquiditeitsrestricties voortkomend uit limiterende regels omtrent fractionele reserves vormen in de praktijk geen operationele beperking.
© Karel Kindermans, collectie Atlas van Stolk
Het kapitaal van een bank bestaat uit zijn bezittingen minus zijn schulden. De minimum-kapitaaleis die door Basel III wordt voorgeschreven is 7%. Dit betekent dat een bank grofweg 7 euro eigen vermogen – tier 1-kapitaal – moet aanhouden voor iedere 100 euro die boekhoudkundig in het leven wordt geroepen en uitgeleend wordt.
Het spel houdt echter niet op bij de voorgeschreven 7% eigen vermogen die minimaal aangehouden moet worden. Er spelen namelijk allerlei verschillende risicowegingsfactoren mee die gerelateerd zijn aan de verschillende bezittingen op de bankbalans. Een gewone lening aan een bedrijf zonder onderpand heeft een wegingsfactor van 1, terwijl de aankoop van staatsobligaties een wegingsfactor van 0 heeft. Andere activa bevinden zich tussen deze twee uitersten.
Indien de gewogen gemiddelde risicowegingsfactor 0,5 is, kan er zo met 7 euro aan eigen vermogen 200 euro uitgeleend worden. Een injectie van 7 miljard in de tier 1-ratio van een bank levert dan theoretisch 200 miljard aan leencapaciteit op. De Europese Bank Autoriteit (EBA) is overigens strenger in de leer dan Basel III. De EBA schrijft een tier 1-kapitaalratio voor van 9%.
Doordat staatsobligaties een risicoweging van 0 hebben, worden banken gestimuleerd om staatsschulden te kopen. Immers, uitgaande van de kapitaaleisen, verkleint de aankoop van staatsobligaties de leencapaciteit van banken niet. Zo ontstaat de vreemde situatie dat banken geld uit het niets creëren, waarmee ze staatspapier kunnen kopen. De Staat betaalt hier de banken een vergoeding voor in de vorm van rente. Met andere woorden, de belastingbetaler subsidieert de banken via de rente op de staatsschuld, omdat banken het alleenrecht op geldschepping bezitten.
Voorstanders van een staatskredietsysteem gebruiken bovenstaand subsidieargument vaak om het privilege van geldschepping weg te halen bij de banksector en onder te brengen bij de soevereine Staat. Onder de huidige omstandigheden kan de Staat overigens eenvoudig via het binnenlands banksysteem geld aantrekken. In Zuid-Europa is dit gebeurd nadat de ECB de LTRO-faciliteit in stelling bracht.
Zuid-Europese banken brachten inferieur onderpand in bij de ECB, verkregen hiermee liquiditeit van de ECB, en kochten daarmee staatsobligaties van Zuid-Europese overheden. De staatsobligaties werden vervolgens weer ingebracht als onderpand bij de ECB. Zo was de cirkel weer rond. Vooral Duitsland heeft grote kritiek op deze gang van zaken binnen de eurozone.
Een belangrijke voorwaarde inzake berekeningen die ten grondslag liggen aan de kapitaalrestricties van de BIS is de mark to market-regeling. Deze regeling houdt in dat bezittingen getoetst moeten worden op hun courante waarde en vervolgens geherwaardeerd moeten worden. Bij sterk dalende marktprijzen kan het dan voorkomen dat nagenoeg de gehele banksector vrijwel op hetzelfde moment insolvent wordt en geen nieuwe leningen meer kan verstrekken.
Vanaf september 2008 is de handel in veel bancaire producten stilgevallen. Een adequate waardering werd daardoor onmogelijk. Veel van deze activa worden vandaag de dag nog steeds ver boven de werkelijke waarde gewaardeerd. Hierdoor wordt de financiële weerbaarheid van de banken kunstmatig te rooskleurig voorgesteld. Internationale toezichthouders knijpen vooralsnog een oogje dicht.
Banken kunnen op twee manieren hun kapitaalratio’s verbeteren. Allereerst kunnen ze nieuw eigen vermogen aantrekken. Enkele banken hebben dit gedaan, met grote verwateringseffecten voor bestaande aandeelhouders tot gevolg. Gegeven de onzekere situatie is vrijwel niemand bereid nieuw tier 1-kapitaal in te brengen.
Een andere weg ter verbetering van de kapitaalratio’s is het verkorten van de balans. Dit kan door de verkoop van activiteiten of bezittingen waaruit boekwinsten te verwachten zijn, dan wel door het simpelweg intrekken en verminderen van uitstaande leningen. Voor de verkoop van activiteiten is het geen gunstige tijd, omdat potentiële geïnteresseerden dezelfde problemen hebben, hetgeen de prijsvorming negatief beïnvloedt. Door het verkleinen van de kredietportefeuille neemt de geldhoeveelheid af, waardoor de financieel-economische crisis zichzelf versterkt.
De kwaliteit van de balans verbetert weliswaar door deze maatregelen, maar de strengere kapitaaleis verhindert nieuwe geldschepping, waardoor de kredietverlening blijft stagneren. Vervolgens wordt iedere kapitaalversterking onmiddellijk tenietgedaan door uitgestelde mark to market-correcties.
De reddingsacties die we gezien hebben komen voornamelijk van de nationale overheden. Dit betekent dat de belastingbetaler het gelag betaalt. De speculatieve winsten en bonussen zijn in het verleden geprivatiseerd, terwijl nu de kosten gesocialiseerd worden. Dit wordt ook wel aangeduid met de term moral hazard.
De gretigheid waarmee banken zich in het verleden schuldig hebben gemaakt aan geldschepping uit het niets, om dit geld vervolgens als schuld in omloop te brengen, is debet aan de huidige economische malaise. Zonder steun van nationale overheden en centrale banken was het banksysteem allang onderuitgegaan. Vanwege de aard en omvang van de problematiek is een finale monetaire deconfiture op langere termijn niet uit te sluiten.
Wil je reageren op bovenstaand artikel, maak dan gebruik van het contactformulier en je commentaar wordt hieronder geplaatst.