Financieel- economische crisis
Het fenomeen samengestelde rente is een belangrijke stuwende kracht achter vermogensgroei. Periodieke rentebijschrijvingen zorgen dan voor een rente-op-rente effect. De mate waarin de aangroei van een startkapitaal accelereert is afhankelijk van de rentevoet. De absolute vermogensaanwas is vervolgens gerelateerd aan de tijdspanne die men in ogenschouw neemt. De groeiformule ziet er als volgt uit:
Kn = K0 (1 + r/100)n
Kn = eindkapitaal
K0 = startkapitaal
r = rentevoet
n = aantal periodieke renteperiodes (bijvoorbeeld jaren)
Bovenstaande vergelijking beschrijft de aangroeicurve van vermogen in de tijd. Indien het startkapitaal wordt vervangen door een schuldpositie wordt op gelijke wijze de aangroei van de schuldpositie weergegeven. Aangezien financiële schulden en bezittingen binnen ons stelsel boekhoudkundig elkaars spiegelbeeld zijn, vertonen zij logischerwijze dezelfde dynamiek. Zolang de exponent (n) in de vergelijking groter is dan nul, is er sprake van exponentiële groei. Het verschijnsel samengestelde rente is daarom verantwoordelijk voor de exponentiële toename van vermogens- en schuldposities in de tijd. Let wel: de beschreven dynamiek betreffende kapitaalaangroei heeft een nominaal karakter.
Met name in het Duitse taalgebied circuleren de wildste verhalen over wat men daar het Zinseszins-Effekt noemt. Een geliefd voorbeeld, dat bij onze oosterburen zelfs onder professoren regelmatig ongenuanceerd aangehaald wordt, is de Josephspfennig. Dit betreft een gedachte-experiment van de Engelse econoom en moraalfilosoof Richard Price. In een pamflet met de naam “An Appeal to the Public on the Subject of National Debt” berekende Price in 1722 het effect van samengestelde rente aan de hand van een voorbeeld.
Richard Price
Als voorbeeld nam hij Josef die bij de geboorte van Christus een penny inlegde bij een bank tegen een vaste samengestelde rente van 5% per jaar. Price berekende dat de penny die in het jaar nul tegen 5% rente werd ingelegd, in het jaar 1722 het equivalent van 150 miljoen gouden ballen met de afmeting van de aarde zou omvatten. Recente computerberekeningen komen uit op circa 1 miljoen gouden ballen ter grootte van onze planeet. Aangezien geld rond het jaar nul bestond uit edelmetalen had deze vergelijkingsgrondslag enige theoretische relevantie.
De groei-explosie van de exponentiële functie is ook bekend uit het verhaal van de Indiase koning Shirham. Hij wilde de uitvinder van het schaakbord, Sissa Ben Dahir, rijkelijk belonen voor zijn inspanning. Sissa vroeg een hoeveelheid graan die overeenkwam met slechts één graankorrel op het eerste veld van het schaakbord, die vervolgens op ieder volgend veld verdubbeld zou worden. De koning was in eerste instantie stomverbaasd over zo’n bescheiden verzoek, maar ondervond al snel dat 64 schaakbordvelden de gevraagde beloning opstuwde naar een duizelingwekkende hoeveelheid die het hele grondgebied van India zou kunnen bedekken met minstens tien centimeter graan.
Het voorbeeld met de Josephspfennig van Richard Price laat zien dat het gevolgde gedachte-experiment met betrekking tot het verschijnsel samengestelde rente in de praktijk onhoudbaar is. De exponentiële geldaangroei levert namelijk onherroepelijk een inflatie veroorzakende koopkrachtclaim op. Het is dan ook een gedachtespelletje in nominale grootheden terwijl koopkracht, met name binnen het moderne fiat-geldsysteem, een reële grootheid is. Nog afgezien van het feit dat de claim op goud in genoemd voorbeeld sowieso fictief is, omdat de goudvoorraad fysiek gelimiteerd is.
Richard Price komt met een typisch voorbeeld van partieel manipuleren. In de economie wordt hiervoor vaak het begrip ceteris paribus gebruikt. Deze uitdrukking, die afkomstig is uit het Latijn, betekent: “de overige omstandigheden gelijkblijvend”. In het voorbeeld van Price is de rentecomponent een variabele en wordt abusievelijk uitgegaan van een gelijkblijvend prijsniveau.
Een ander verschijnsel dat kapitaalvorming afremt, en dat in huidige financieel-economische omgeving speelt, is de belasting van kapitaal en de gelijktijdige fiscale begunstiging van schuldposities. In Nederland zijn de vermogensrendementsheffing en de hypotheekrenteaftrek een pregnant voorbeeld van respectievelijk het belasten van kapitaal en het subsidiëren van schulden. Dit geldt niet alleen voor particulieren, maar ook voor bedrijven. Er is immers een groot verschil in de fiscale behandeling van eigen vermogen versus vreemd vermogen. Daarnaast speelt de erfbelasting een niet onbelangrijke rol ten nadele van een langjarige ongeremde kapitaalgroei.
Toch moet de beschreven rentedynamiek niet onderschat worden. In de Bijbel en de Koran ligt deze dynamiek dan ook ten grondslag aan het morele verbod op het heffen van rente, zodat de bron van pure geldspeculatie de pas afgesneden wordt. Na 1945 lag de nominale rentevoet vrijwel continu boven de inflatie, zodat er inmiddels decennia lang sprake is van een positieve reële samengestelde rente. Hierdoor ontstaat een exponentieel groeiende claim op het toekomstige voortbrengend vermogen van de economie.
Zolang de economie met tenminste eenzelfde reële groeivoet expandeert, kan deze claim omgezet worden in goederen en diensten zonder dat de relatieve koopkracht van het geaggregeerde arbeidsinkomen door kapitaalinkomen verdrongen wordt. Voorwaarde is dat de schulden, die als tegenhanger van de vermogensaanwas ontstonden, productief en niet speculatief zijn aangewend. Zo groeit het voortbrengend vermogen van de economie mee met de toenemende vermogensclaim. Anders gezegd: de te verdelen “koek” kent dan eenzelfde groeivoet als de vermogensclaim.
Improductieve schulden veroorzaken gedurende dit proces een moment waarop de kapitaalinkomensquote groeit ten koste van de arbeidsinkomensquote. Aangezien deze quotes optellen tot 100% betreft het hier een evenredige verschuiving ofwel een zero sum game. De stapeling van toekomstige claims op de economie, die gevoed wordt door het rente-op-rente effect, komt dus langzaam maar zeker aan zijn einde als de bijbehorende schuldposities grotendeels gaan bestaan uit improductieve overheids- en consumentenschulden. Onder improductieve schulden vallen ook de hypotheekschulden.
Dan treedt uiteindelijk deflatoire vraaguitval op als gevolg van schuldverzadiging. Het bedrijfsleven reageert hierop door investeringen uit te stellen. Afschrijvingen worden bijgevolg niet meer volledig omgezet in nieuwe investeringen, zodat met name bij de grote multinationale ondernemingen liquiditeitsoverschotten ontstaan. Winsten worden vervolgens op peil gehouden middels reorganisatie- en rationalisatieprocessen die gepaard gaan met een stagnatie van de omzet. Publieke vennootschappen proberen dan vaak hun winst per aandeel te verhogen via de terugkoop van uitstaande aandelen. Op deze wijze worden doorgaans gelijktijdig de bonussen voor het management op een oneigenlijke manier veilig gesteld. Genoemde processen verzwakken de koopkracht van de consument en versterken de vraaguitval.Kortom: de consumentenvraag stagneert, de belastingopbrengsten voor de Staat nemen af en de investeringen van het bedrijfsleven zakken in. Ergo: vrijwel alle cilinders waar de economie op draait zoeken blijvend een lager toerental op zodat de economie langdurig gaat stagneren. Het einde van de vermogens- en schuldencyclus is bereikt. Vandaar dat Nederland sinds eind 2008 haar Bruto Binnenlands Product ziet stagneren rond 600 miljard euro.
Het fenomeen samengestelde rente is op termijn slechts houdbaar als het betreffende vermogen een afspiegeling is van productieve schulden. Schulden worden dan bij voorkeur aangegaan door het voortbrengende bedrijfsleven ter verhoging van de arbeidsproductiviteit en ter vergroting van de productiecapaciteit in het algemeen.
Overheidsschulden zijn zinvol indien zij op termijn de economische structuur van de economie op macro-economisch niveau versterken. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan allerhande infrastructuur. Overige overheidsuitgaven moeten begrotingstechnisch uit de lopende fiscale afdrachten bekostigd worden. De koopkracht van de consument moet niet via kredieten maar via een stijging van de reële lonen gestimuleerd worden, in lijn met de toename van de arbeidsproductiviteit.
De afkalving van de arbeidsinkomensquote ten gunste van de kapitaalinkomensquote markeert de eindfase van de huidige super-schulden-cyclus en gaat gepaard met een concentratie van kapitaal bij een zeer kleine groep superrijken zonder nationale oriëntatie. En passant kalft de middenklasse af. Dat dit niet ten goede komt aan de stabiliteit van moderne parlementaire democratieën behoeft geen verder betoog.
Wil je reageren op bovenstaand artikel, maak dan gebruik van het contactformulier en je commentaar wordt hieronder geplaatst.