Eurocrisis

Kan de eurozone evolueren naar een stabiele muntunie?

Houdbaarheid-eurozone

Het belangrijkste structurele manco van de eurozone is het verschil in concurrentiekracht tussen de deelnemende landen. Dit verschil wordt in de eerste plaats veroorzaakt door een sterk divergerende productiviteit. Productiviteitsverschillen hoeven geen probleem te zijn, mits deze gecompenseerd worden door flexibele loonkosten. Uiteindelijk wordt de concurrentiekracht van een land immers in hoofdzaak bepaald door de loonkosten per eenheid product. De eurozone bewijst dat een muntunie zeer uiteenlopende landen, zoals Duitsland en Slowakije, kan omvatten zolang de loonkosten per eenheid product onderling niet te sterk afwijken. Realistische loonkosten, in relatie tot de productiviteit, maken ook van Polen en Tsjechië plausibele toekomstige deelnemers.

Hoe anders ligt dit bij Spanje, Italië, Portugal, Griekenland en niet te vergeten Frankrijk. Deze landen kennen véél te hoge loonkosten in relatie tot hun productiviteit. Drastische herstructureringen en loonaanpassingen zijn in dit stadium echter niet meer afdoende. Rigoureuze loonsverlagingen, die vanuit het perspectief van de muntunie noodzakelijk zijn, maken de schuldniveaus van deze landen namelijk definitief onhoudbaar en moeten onvermijdelijk gepaard gaan met internationale schuldafschrijvingen. Sterke loonmatiging laat de economie immers krimpen bij een gelijkblijvende publiek-private schuldomvang in een munt die niet devalueert.

De verstikkende hoogte van het publiek-private schuldniveau van de Latijnse landen is, naast een gebrek aan concurrentiekracht, het andere grote verschil met de voormalige Oost-Europese landen. Deze landen kennen een veel kleinere publiek-private schuldquote en torsen geen historische last mee in de vorm van allerhande dure (sociale) rechten, zoals in Frankrijk het geval is.

Voordat de euro werd ingevoerd liepen noodzakelijke loonkostencorrecties via de valutamarkt in de vorm van een doorlopende devaluatie van de munten van de zuidelijke landen. Dit proces wordt ook wel aangeduid met de term externe devaluatie. Na invoering van de euro werd deze weg voorgoed afgesneden en moest de concurrentiepositie van Zuid-Europa via interne loondevaluaties beschermd worden. Tot 2008 gebeurde juist het tegenovergestelde en stegen de lonen in Zuid-Europa sneller dan in Noordwest-Europa.

De status quo

Iedereen kent de sociale en financiële gevolgen van het beschreven Noord-Zuid dilemma. Kort gezegd zien we stagnerende economieën met een torenhoge werkloosheid en alsmaar stijgende staatsschulden in Zuid-Europa. Deze schulden zijn slechts houdbaar omdat ze geborgd worden door een impliciete garantstelling van Noordwest-Europa via het Europees Stabiliteitsmechanisme en de ECB. Vervolgens zien we een ECB die op en zelfs over de grenzen van haar mandaat opereert en enkel in staat is tijd te kopen. Gevolg: het geopolitieke evenwicht in de eurozone is verworden tot een economisch wurgcontract voor de Latijnse landen en zadelt het Germaanse deel vroeg of laat op met een enorme rekening.



Het productiviteitsdilemma

Het productiviteitsprobleem in relatie tot de huidige loonkosten vereist naast loonmatiging diepgaande structurele hervormingen in het Latijnse deel van Europa. Dit proces neemt tientallen jaren in beslag. Sinds 2008 hebben met name Frankrijk en Italië nog geen enkele vordering gemaakt, terwijl Spanje in 6 jaar tijd slechts 15% van zijn relatieve achterstand heeft ingelopen. Let wel: het betreft hier in omvang de tweede, derde en vierde economie van de eurozone.

Recente berekeningen van de Amerikaanse zakenbank Goldman Sachs laten zien dat Portugal, Spanje en Griekenland momenteel een munt nodig hebben die 30% goedkoper is dan de euro. Voor Frankrijk bedraagt dit percentage 24% en voor Italië 11%. Dit lijkt mee te vallen, maar men moet bedenken dat de koers van de euro mede bepaald wordt door de deelname van deze landen aan de muntunie en als zodanig een gewogen gemiddelde is van de kracht van alle onderliggende economieën. Zodra de zwakkere landen de eurozone verlaten zal de huidige koers van de euro stijgen. De som van deze devaluaties en revaluaties der munten weerspiegelt dan de huidige concurrentieachterstand van de Latijnse landen op Germaans Europa.

Voor Noordwest-Europa is de euro te goedkoop, wat voor de noordelijke landen resulteert in een permanente exportsubsidie. Vandaar dat deze landen een groot exportoverschot hebben in relatie tot hun BBP. Duitsland heeft hierdoor inmiddels, als een van de weinige geïndustrialiseerde landen, een begrotingsevenwicht bereikt.

Zie hier de onmogelijkheid van de eurozone als muntunie.

Wil je reageren op bovenstaand artikel, maak dan gebruik van het contactformulier en je commentaar wordt hieronder geplaatst.

Extra’s

Zoek op deze site:

XML RSSAbonneer je via RSS
  • XML RSS
  • follow us in feedly